De Bossche kermis is nog drie maanden weg. Zit ik daar met smart op te wachten? Nou, niet echt. Ik ben er al jaren niet meer geweest. Mijn kermisliefde is meer dan dertig jaar geleden gedoofd. De leeftijd zal een rol spelen, maar ook de sfeer, die juist in die tijd op de Bossche kermis heel snel achteruit ging.
Vanaf het moment, dat in de jaren zeventig het Kardinaal van Rossumplein als kermislocatie uit beeld verdween, eindigde ook het toch prachtige vooroorlogse karakter van de Bossche kermis. De geweldige sfeer onderweg van het kleintje kermis op het Kardinaal van Rossumplein naar De Markt. Met palingkramen in de Nieuwstraat en Koperen Ko, de one man band, die model stond voor de bekende act van Wim Sonneveld over Nikkelen Nelis.
VARIETÉ
Wat bedoel ik met dat vooroorlogse karakter? Ouderwets authentieke attracties. Meer variété en toneel dan snelheid, beweging, botsen en door elkaar schudden. Goochelaars, charlatans, can can danseressen. Maar vooral het Lunapark, de Kop van Jut, de Steile Wand en de Bokstent.
Het Lunapark was razend populair bij tieners. Via een bewegende trap ging je de grote tent binnen en daar waande je je min of meer in De Efteling. Alleen met lenigheid en behendigheid kon je de obstakels overwinnen.
NOZEMS
De Steile Wand was vooral de plek waar de nozems zich ophielden met hun Zündapps. Een grote houten ton van ongeveer tien meter doorsnee, waarin waaghalzen op zware motoren rondjes draaiden en door de middelpuntvliedende kracht in een hoek van negentig graden tegen de houten wand plakten.
Het maakte herrie en het stonk, maar was juist daardoor oh zo cool. De Steile Wand was steevast te vinden op het Kardinaal van Rossumplein. Tot 1976. Daarna was het voorbij. Met het plein en met de motorduivels.
DE BOSSCHE MOHAMMED ALI
En dan was er de bokstent. Ook wel Sportpaleis of, nog eufemistischer, American Sports Centre genoemd. Juist die attractie maakte op mij in 1968 een onuitwisbare indruk tijdens een Field of Dreams-achtige belevenis.
Jarenlang werd ik er steeds aan herinnerd, wanneer ik de hoofdrolspeler van die wonderlijke woensdagmiddag in het centrum tegenkwam. Hij was mijn held. Een personage, die rechtstreeks uit een feel good movie was gestapt. Ik heb hem, een vermoedelijk Molukse man die nu ongeveer 75 jaar moet zijn, misschien al 30 jaar niet meer gezien. Maar ja, zelfs helden hebben niet het eeuwige leven.
Voor mijn gevoel was dat in 1968 wel het geval. Ik was een prille tiener en wist niet beter dan dat helden er altijd zullen zijn. En hij was er een. Ik wist toen en nu niet hoe hij heet. Maar kende hem goed. Van de straat. Van Zuid en het Zuiderpark. Een stevige Molukse of Indonesische jongen van midden twintig. Niet groot en, daarom viel hij zo op, met een mank been. Hij was altijd op de fiets en iedereen had ontzag voor hem. Het was vooral zijn rustige karakter en coole blik, die hem een machtige uitstraling gaven.
Vaak ben ik samen met mijn vriendjes onder wie Leon de Winter, ja die Leon de Winter, door hem gered in het Zuiderpark, als wij, de ‘brave kinderen van net-Zuid’, weer eens werden getreiterd door wat wij noemden ‘de schoffies van de Muntel’. Meer dan eens greep hij in. Hij hoefde alleen maar te wijzen en iedereen ging er als een haas vandoor.
Onze held was onaantastbaar, maar ik zag hem nooit iemand kwaad doen. Hij hoefde dat helemaal niet. Een gebaar of woord was voldoende. Iedereen toonde respect. Op de een of andere manier wisten mensen dat met hem niet te spotten viel.
CEREMONIEMEESTER
Maar dat kon de promotor van de bokstent op De Markt tijdens de kermis van 1966 niet weten. Stomtoevallig was ik erbij. De tent stond op de hoek van de Markt bij de Hinthamerstraat. Pal tegenover café Tivoli, waar een aantal jaren geleden opticien Pearl gevestigd was, voordat het middeleeuwse pand bij een verbouwing helemaal instortte.
Voor de tent was een podium en daar stond de ceremoniemeester, vermoedelijk tevens eigenaar, mensen naar binnen te praten. Voor 1 gulden (45 eurocent) kon je binnen zien hoe de kolossen die bij de ceremoniemeester stonden, op elkaar gingen inhakken. Maar nog veel spannender, hoe een gewone burger, wel goed ingepakt, op de vuist mocht gaan met een van de professionals.
HELD
“Wie durft het aan tegen onze Black Killer?”, riep de ceremoniemeester. “Ik geef de held die naar voren komt 25 gulden”. Misschien wel vier keer herhaalde hij zijn praatje. Niemand stak zijn hand op. Niemand? Jawel. Ineens was hij er. Mijn Molukse held stond in het midden en riep “Ik wil het wel proberen hoor”.
“En….hebt u ooit gebokst?”, vroeg de ceremoniemeester.
“Jazeker”, was het antwoord. “Zelfs ooit in New York.”
De ceremoniemeester was even stil en begon daarna onbedaarlijk te lachen. Ik vond hem steeds onsympathieker worden.
“Nou, dan laat maar eens zien of je killer plat krijgt.”
Onze held liep naar voren en trok hevig met zijn been.
“Je bent nog mank ook”, zei de speaker met een vals lachje onder zijn grote snor.
“Nou, dat gaat wat worden. Een bokser uit New York op één been tegen onze Killer.”
Er waren mensen die begonnen te joelen, maar zoals altijd wilde iedereen wel het spektakel zien. Ik had nog twee gulden. Genoeg om naar binnen te gaan. Samen met mijn buurjongen Kees Vierveijzer schoven we aan in de rij. De tent zat stampvol. Sommigen konden vooraan zitten. De meesten moesten staan, maar je kon de ring goed zien.
MOHAMMED ALI
Ik had wel eens boksen op televisie gezien. Iedereen kende Cassius Clay, die intussen Mohammed Ali heette. In die tent leek het allemaal net echt. De reus van de tent, Black Killer, werd gereed gemaakt. Hij had twee gigantische bokshandschoenen en verder alleen schoenen en een veel te grote broek. Onze held kreeg een gezichtsmasker en een dik vest. Hij wilde niet, maar moest. Dat zei de ceremoniemeester ook. “Wij willen niet het risico nemen, dat er iets gebeurt.”
Er was een echt lijkende scheidsrechter in een gevangenisachtig shirtje en een dame in schaarse kleding, die met een groot bord rond liep.
“Het gevecht gaat over drie ronden. Black Killer zal niet op volle kracht vechten, want dan loopt het niet goed af. Hij past echt op tegen deze gehandicapte man. Geloof me”, zei de ceremoniemeester.
GEWELDIGE KLAP
Het scenario ligt natuurlijk voor de hand. Onze held schuifelde door de ring. Trekkend met zijn been. En de Black Killer maakte gebaren naar de ceremoniemeester alsof hij niet wist wat hij moest doen.
“Gewoon slaan”, riep de baas. De Killer snoefde en haalde uit, maar raakte alleen lucht en verloor daardoor wel zijn evenwicht. De manke bokser haalde genadeloos uit. Ineens was er een geweldige klap en daar lag de Killer. Binnen vijftien seconden tegen de vlakte.
Het publiek werd gek. De ceremoniemeester zei niks meer. Helpers doken op de Killer die roerloos op de grond lag. De scheidsrechter telde, maar de Killer kwam weer overeind. Het gevecht ging door, maar het was zeer eenzijdig. Zelfs ik kon als absolute leek van acht jaar zien, dat onze held geschoold en getraind was als bokser en de Killer absoluut niet. Die slaagde er niet een keer in om de ‘amateur’ te raken. Zijn manke been leek ineens niet mank meer. Cassius Clay was geen wereldkampioen. Nee, de beste bokser ter wereld kwam uit Den Bosch-Zuid, was bescheiden, mank en de held van de wijk.
Het gevecht eindigde in de tweede ronde toen door interventie van de ceremoniemeester de Black Killer opgaf. Murw geslagen door een argeloze voorbijganger. Bloed sijpelde over zijn gezicht. De held genoot. De toeschouwers waren dolenthousiast en niemand maalde erom dat de hele voorstelling hooguit tien minuten had geduurd. De absolute underdog versloeg Goliath.
GLEASON’S GYM
In de jaren daarna zag ik hem vaak. Hij knikte steeds vriendelijk. Het brandde wel eens op mijn lippen om te vragen naar dat gevecht van toen en zijn achtergrond als bokser. Ik kan me nu nog voor mijn kop slaan, dat ik het nooit heb gedaan.
Jaren later kwam plotseling het bewijs. In New York. Ik maakte als journalist een reportage over de Eindhovense basketballer Rik Smits en volgde hem samen met twee andere Nederlandse journalisten bij wedstrijden in Indianapolis, Chicago en New York. In The Big Apple gingen we ook op bezoek bij het hoofdkantoor van de NBA. Daar volgde een uitnodiging voor een trip langs historische sportlocaties in New York. Natuurlijk wilden we wel. Naar Madison Square Garden en Yankee Stadium. Heilige plekken voor sportliefhebbers.
We bezochten ook Gleason’s Gym. Een groezelig gymzaaltje in Brooklyn, waar alle grote Amerikaanse boksers ooit hebben getraind. Van Jake LaMotta tot Mike Tyson en van Sonny Liston tot Mohammed Ali. En net als op die woensdagmiddag bij de bokstent op de Bossche kermis, was hij er ineens weer. Aan een wand in de kleedkamer zag ik een foto van mijn held. Hij was het, onmiskenbaar. In de typische bokshouding met gezwachtelde knuisten. Op de foto stond alleen ‘The Iron Dutchman’. En van ijzer was hij zeker. Ik heb het zelf gezien.
Frank van Geloven